Een streep door de verrekening
Mijn cliënt is in juni 2000 als statutair directeur in dienst getreden van een transportbedrijf. Tijdens een aandeelhoudersvergadering in juli 2002 ontslaat zijn werkgever hem per 1 september 2002. Zijn werkgever beschuldigt hem ervan de boekhouding niet correct te hebben gevoerd. Het salaris over de maanden april tot en met augustus weigert de werkgever uit te betalen.
Omdat de werkgever mijn brieven niet beantwoordt, dagvaard ik op verzoek van mijn cliënt het transportbedrijf in kort geding voor de President van de Rechtbank. De President is het met ons eens dat sprake is van een spoedeisend belang en dat voldoende aannemelijk is dat de werkgever aan mijn cliënt het loon verschuldigd is. De tegenvordering die zijn werkgever tegen hem instelt wegens vermeend ontbreken van kasgeld, wijst de President af omdat mijn cliënt een deugdelijke verklaring daarvoor heeft kunnen geven en die tegenvordering ook niet voldoende in kort geding is vast te stellen.